Stof tot nadenken

Wat ik zou willen schrijven is doorgaans niet wat ik schrijf, omdat mijn hand een ander contact maakt met mijn gedachten dan mijn bewustzijn (dus wat ik denk te denken).
Montaigne (Frans filosoof 1533) constateerde dat zijn gedachtes, toen hij zich terugtrok uit zijn werkende leven, in plaats van rustig werden, begonnen te zwalken. Niet eens om het te stoppen dan toch om het te onderzoeken begon hij zijn beroemd geworden Essais, ‘pogingen’ om te beschrijven wat zich aan hem voordeed en hem inviel. Algauw meldt hij, over alles te kunnen schrijven en terstond te kunnen beginnen. Dat willen we allemaal wel, Montaigne is mijn leermeester en niet alleen van mij, weet ik. Op zijn verre hoge voetstuk niet te benaderen, maar in zijn geschriften zo nabij.
Meteen wordt mij ingefluisterd, over stof, je zou over stof moeten schrijven en terstond beginnen.
Wat kan ik daar nu mee, antwoord ik afwerend, maar het stofje is al naar binnen gezweefd.
‘Ik schrijf nu een brief hier vanuit het gesticht,
het is warm in de zaal en de deuren zijn dicht’ Zo begint een lied van een vriend van een vriend van mijn vader, dat wij als kind weleens zongen en eindigt,
‘Stofdeeltjes dansen zich moe in de zon
Ik wilde maar dat er een deur open kon,
Ik wilde maar dat er een deur open kon…’
Licht maakt stof zichtbaar, woorden maken emoties voelbaar, het stof brengt verveling, versuffing en verstikking aan het licht, momenten van willen-maar-niet-kunnen. Saaie zondagen die teruggaan naar grootouders met stoffige perzen op tafels en vloeren of aan de wand.
Het is lente en opeens doet de stofmijt z’n intrede, hatsjie! Dat is pas prikkelend! Na niezen komt uitkloppen, wassen en weren.Ten slotte een toevlucht genomen tot een lapmiddel; pillen. Of waren het toch pollen?
De stofmijt heeft mijn interesse gewekt, het is een wonderlijk wezen, omdat het slechts via een elektronenmicroscoop zichtbaar is. Ik wil het wezen ‘maken’ om het te leren kennen en bekijk diverse afbeeldingen van alle kanten, ze geven wel een indicatie maar zijn tegelijk heel verschillend. Wat voor huid heeft het beest, is het tapijttachtig of bloot, ribbelig, genopt of glad? Zo’n electronen microscoop tovert ons hele werelden, bloedplaatjes als luchtkussens, maar zijn ze ook zo verend? Lijken haardossen op oerwouden? Als ik nu eens zo minuscuul was, zeg 300 keer zo klein, hoe deed die wereld zich aan mij voor? Zweefde ik of geldt de zwaartekracht net zo krachtig als op onze schaal? De situaties die gefotografeerd zijn werden eerst bevroren, dan van vele kanten opgenomen en door de computer tot één haarscherp beeld omgewerkt dat bovendien is ingekleurd ter verduidelijking.
Is het waar dat het hele kleine vaak op het gewone grote lijkt?
Of is het waar omdat de afstand zo groot is, zoal een buitenstaander overeenkomsten ziet tussen jou en een familielid en jijzelf slechts de verschillen. En daarmee stel je een onoverkomelijk probleem vast; je kan het niet vanaf de andere kant bekijken, zeg als 0,3 mm ‘groot’ mens.
Mijn stofmijten worden tastbaar als knuffelbeesten en vragen om een bed, eigenlijk een matras en stofvlokken, ze vragen om een titel, wat ze allemaal krijgen. Een voorbij fladderend fragment nestelt zich op de wand als een spreuk en er daalt een stille stoffige huisvrede neer.